In 2021 kwam het uit: Ik ga leven, de autobiografische roman van de Turks-Nederlandse Lale Gül, die binnen twee jaar al 23 drukken kreeg. Behalve de inhoud is ook de taal van het boek bijzonder.
De hoofdpersoon in het boek beschrijft de ontworsteling aan een benauwende islamitische omgeving in Amsterdam-West. Vooral haar strenge moeder moet het regelmatig ontgelden. ‘Karbonkel’ noemt ze haar moeder. Dat betekent zowel edelsteen als steenpuist, maar hier is het zuiver denigrerend bedoeld. Ook de klank van het woord geeft de negatieve lading weer: hoekig, met de plofletters k en b.
Dat de universitaire studie Nederlands steeds verder aan betekenis inboet heeft Lale Gül er niet van weerhouden deze studierichting te kiezen. Bij lezing van haar boek snap je waarom: in bloemrijke omschrijvingen wordt de harde inhoud van het verhaal verteld, waarbij de nodige taalregisters worden opengetrokken. Zo gebruikt ze graag archaïsche woorden, homerische vergelijkingen (vooral als ze de afkeer van haar moeder wil benadrukken) en ze toont een grote voorliefde voor spreekwoorden en gezegdes, die het betoog moeten onderbouwen. Veel alinea’s worden afgesloten met levenswijsheden in de vorm van one-liners. Zoals: ‘Troost is altijd het voorrecht van de zwakken’ of ‘Een overtuiging voedt zich het liefst met eenzijdigheid.’
Gül gebruikt graag formuleringen als ‘ik occupeerde me derhalve veelal met het pogen het tij te keren’. Of: ‘ik wist haar te bedaren als ze weende’, ‘ik wilde me integraal over haar ontfermen’. Ergens schrijft ze dat ze op haar kop kreeg omdat ze iets ‘niet oorbaar had weggeborgen in de koelkast’. Die deftige woorden hebben iets koddigs en het kan misschien beter in wat gewonere bewoordingen gezegd worden, maar de schrijfster wil kennelijk graag laten zien wat ze in huis heeft. Soms is het heel treffend. Zoals wanneer ze het streng-islamitische gezinsleven afschildert als ‘de occulte krochten van ons zelotenhuishouden’. Naast veel chique wil Gül er ook wel platte woorden uitgooien: ‘pleuren’, ‘van school af tiefen’, ‘snikkel’, ‘de hele klerezooi’, ‘takkewijf’. Die onderstrepen de rauwe kant van het verhaal.
Soms wil de taal er zo gretig uitkomen dat de schrijfster zich wat vergaloppeert. Dan gebruikt ze woorden die gewoonlijk in dat verband niet helemaal juist zijn. Dat komt nogal vaak voor. Maar vrijwel nergens zo dat je niet begrijpt wat ze bedoelt. Je verwondert je er even over, maar dan lees je snel weer verder, want je wordt door het
verhaal gegrepen. Zo zegt ze: ‘Ik verloochende haar gevolgtrekkingen’, ze heeft ‘nog een lange, onaangeroerde weg te gaan’ of er is sprake van ‘fervente familieleden’.
Met die laatste worden geagiteerd pratende personen bedoeld. Of ze zegt: ‘Als je zo dichtbevolkt woont, komen de muren op je af.’ Hier had natuurlijk beter “kleinbehuisd” kunnen staan. Het zijn kleine schoonheidsfoutjes in een verder meeslepend verhaal.
Wel werpt het de vraag op hoe de redactie van de uitgeverij met het manuscript van Gül is omgegaan. Hebben ze haar totale stilistische vrijheid gegund, dus ook voor de schoonheidsfoutjes? Of wisten ze geen grens te trekken tussen enerzijds de eigen stijl van de schrijfster en anderzijds het Nederlandse idioom (ofwel: de karakteristieke woorden en uitdrukkingen van de taal)?
Voor in het boek staan maar liefst 19 uitspraken van anderen afgedrukt over het debuut van Gül. Die zijn allemaal lovend, want het boek moet worden aangeprezen. Op één na: collega-auteur Abdelkader Benali vindt het boek ‘tenenkrommend slecht geschreven’. Wellicht doelt hij hier op die taalgrensoverschrijdende eigenheid van Güls teksten. Dat is iets waar anderen niet zo’n punt van maken in het licht van het grotere verhaal, zelfs niet bij een studente Nederlands. En u zou het niet zeggen, maar dat geldt eveneens voor de Taalisman. En misschien zegt u
nu ook wel: Ik ga lezen!
Citaten afkomstig uit de hoofdstukken 2 t/m 4.
taalisman@xs4all.nl